Voorbij tijd
Vraag jij je nooit eens af hoe het zal zijn, hoe je dood zal gaan. Alleen, thuis, in je slaap of op de wc. Bij vrienden, in een ziekenhuis?
De vriendin die mij dit zo onverwacht vraagt ken ik al meer dan veertig jaar als de nuchterheid zelve; gevoelig maar nooit in dweepstand.
Sinds zij haar man op een hele vroege ochtend dood op de bank vond, met een glas water op de borst, denkt zij daar regelmatig aan.
Wanneer ik op mijn trein wacht, lekker in het zonnetje, bespringt mij een andere gedachte.
- Zullen mijn kinderen wanneer ik dood ben iets speciaals doen,iets persoonlijks -
Van schrik doe ik mijn ogen open, waar komt dit nu vandaan. De gedachte meandert door.
- Misschien zeggen ze wel tegen elkaar: Laten wij mamma's lippen rood maken. Ze ging nooit de deur uit zonder lippenstift op. Tot op hoge leeftijd, zou de ander aanvullen en een beetje giechelig zouden zij zich over de kist buigen - .
Ik zie het ze doen, hoor het ze zeggen en glimlach in het zonnetje.
Mijn moeder was boos toen ze stierf. Nooit heeft zij met open vizier geknokt voor wat zij wilde altijd was zij in lijdelijk verzet. Haar sterfbed kon zij niet verdoezelen maar ze sloot zich af.
Handen tegen haar lichaam gebald tot vuisten. Ogen en mond stijf dicht, zij maakte geen deel meer uit.
De laatste dag dat wij echt contact hadden viel zij in haar stoel steeds in slaap en reageerde verrast als zij mij zag zitten "Hé, jij hier, wat fijn...".
Voor mij was dit het begin van het einde. Niet aangekleed, steeds mij weer vergetend en korte hazenslaapjes door de lange dag heen. Aan het einde van de middag inspecteerde zij haar benen toen ik de kamer weer binnen kwam en zei tegen haar: "Ja ja, bijna 93 jaren en eindelijk mooie benen".
Zij schaterde op haar manier van vroeger. Hoofd achterover, mond wagenwijd open, ogen tot spleetjes en haar schouders schokten. Alleen, geen geluid. Ik lachte mee en iedere keer begon ze overnieuw. Mooier slot van die dag was er niet. Twee weken later stierf ze.
Ver na middernacht liet het leven haar los. Haar ademhaling was zo raspend, zo moeizaam dat ik regelmatig weg moest lopen om zelf even lucht te happen voordat ik opnieuw bij haar kon zitten.
Zij was die nacht niet alleen, maar zo stierf zij wel. Was dat haar keuze of kon ze niet anders?
Mijn vader hield de laatste uren van zijn leven mijn hand stevig vast en als ik wat tegen hem zei kneep hij in mijn vingers. Ik zat dicht bij hem om hem te laten voelen dat hij niet alleen was. Drie maanden heeft hij na een te grote operatie in een verpleeghuis gezeten. Mijn moeder kon hem niet meer in haar bejaardenwoning met verzorging hebben. Zij met haar te hoge bloeddruk, "Nee, dat kan ik echt niet aan".
Wat moet hij eenzaam zijn geweest. Hij heeft haar op handen gedragen, alle jaren van hun huwelijk.
Bij ieder bezoek was hij minder aanwezig. Altijd een smulpaap, nam ik lekkere hapjes voor hem mee; het werd te veel. Hij was op.
Opgebaard in het bejaardenhuis waar hij maar een paar jaar woonde, kwamen veel mensen afscheid nemen. Zijn begrafenis was voor mij een klein feestje voor zijn leven.
En nu? Nu zit ik in het zonnetje te wachten op mijn trein en vraag mij af hoe mijn dochters dat bij mij zullen doen. Op hun eigen manier, mag ik hopen. Slotfeest van mijn leven.
Wanneer het een lijdensweg is geweest mogen zij zich opgelucht voelen dat het voorbij is. Wanneer het zomaar, boem, uit is, hoeven zij niet verdrietig te zijn. Als mens heb je het na kijken, hoe dan ook.
Ik stel mij de eeuwigheid voor als de lavendelblauwe nevel die soms boven zee hangt op een warme zomerdag en de zon filtert tot een warme gouden gloed. Een altijd durende deining met de vriendelijke ruis van een omslaande golf.
Geen grenzen om tegen aan te botsen, wat een heerlijkheid.